‘Mind your feelings,
your thoughts, they can become words, mind your words, they can become actions,
mind your actions, the can become behaviour, mind your behaviour: that can fell
into habits’. (vrij naar W. Churchill)
Selffulfilling prophecy is
beproefd recept. Het begint onbewust, een gevoel, een gedachte. Een gesprekje
en dan een handeling. En dan zomaar is het je gedrag en wordt het je waarheid.
Fijn als dat de bedoeling is maar hoe zit het met iets als de crisis? Die
willen we niet maar we doen er onbewust hard aan mee om hem stevig in stand te
houden. Deze, door een mix van klagen, angst en luiheid gevormde, sociale lijm,
brengt ons precies daar waar we niet willen wezen.
Leg je oor waar dan ook te
luister en turf de grondtoon in de gesprekken. ‘Kalmpjes aan, jongens, in de
slaapstand, want ja hoor, het is waar, het gaat inderdaad iedere dag een beetje
slechter’.
‘Zie je wel’, kun je dan zeggen,
‘vanochtend zeiden ze het zelf op de radio dat er weer meer bedrijven failliet
zijn. En ja, zelfs de buurman, toch een goeie kerel, is nu werkeloos en
trouwens, ik zie ook nergens meer een vacature’.
Het land ligt bijna plat. Nog
even en er is in de zorg niemand meer nodig, er hoeft geen straat meer geveegd
te worden en de leerlingen hoeven niet meer naar school. Computers en auto’s
hebben geen onderhoud meer nodig en de winkels raken leeg. Schijnt men te
denken.
Vervolgens smelt ondernemerszin
en initiatief weg ten faveure van de Luiheid, de Klacht en De Angst. Een angst
die tot ongekende proporties wordt aangewakkerd. Hamsteren wordt de nieuwe
slogan, in schuren en kelders wordt de boel aan de kant geschoven om alle
appels voor de dorst te bewaren voor je weet maar nooit ooit. Op de verjaardag
die van oudsher bedoeld is om het leven te vieren, overtreft men elkaar met
rampverhalen.
Wat er aan veerkrachtige reserves
bij mens, huis en haard is, blijft angstvallig verstopt en buiten het zicht van
mogelijke uitbuiters. Uitgeven is er niet meer bij, want als er straks niks
meer te halen is, kan de geheime voorraad tevoorschijn komen. Klinkt logisch,
want tenslotte is het hemd nader dan de rok.
Dus zo doen we allen onbedoeld en
onbewust mee met de down-hill-versnelling die crisis heet. Kom, nu moet ik me
nu niet laten meeslepen in deze klaagzang. Ik zal jullie vermaken met een
verhaal.
‘Er was eens aan het begin van
een vorige eeuw een dorp in het noorden van het land, waar al het leven uit
verdwenen was. Mensen zaten in hun huizen en deden niets meer. Ze hadden geen
reden meer om uit hun bed te komen. Er was geen werk, geen school en alleen was
er soms nog een levende ziel in een tuintje bezig om wat aardappels, uien of
komkommers te vergaren. Een enkele keer hoorde je het gekrijs van een varken op
weg naar de slacht of het akelige gekakel van een kip in doodsangst. Mensen
praatten niet meer met elkaar want er was niets te vertellen. Het hotel stond
leeg, de speeltuin was vervallen en de bakker had zijn deur dichtgetimmerd.
Kinderen liepen wat doelloos rond en vrouwen zaten voor hun huis te wachten.
Mannen hingen tegen een boom en gooiden steentjes in de traag stromende rivier.
De verlopen waard, die met zijn gezin de serre van het eens zo glorieuze hotel
had betrokken, was de hele dag dronken van zijn eigen bier. Tot er op een dag
een ruiter te paard kwam die halt hield voor het hotel. De hotelier kon zijn
ogen en later ook zijn oren, niet geloven.
‘Heer!’ sprak de ruiter, ‘Ik heb
belangrijk nieuws, uw dorp is uitgekozen door de Graaf van Bensdorf om de
jaarlijkse conferentie te houden. Over 6 maanden kunt u tachtig man hier
verwachten, een week lang. Of u alles in gereedheid wilt brengen. De graaf
stelt hoge eisen aan zijn comfort!’ Nog voor de verbouwereerde man iets kon
zeggen, liet hij zijn paard steigeren, gaf hem flink de sporen en reed in volle
galop weg. Een grote stofwolk achterlatend.
De waard had het goed gehoord, en
zijn vrouw, die naast hem stond ook. ‘De Graaf komt! We krijgen volk over de
vloer, mijn hemel, hoe krijgen we dat klaar!’
Nadat ze van de schrik bekomen
waren, namen ze een grote mok slappe thee en gingen aan tafel zitten. ‘Een
plan... dan hebben we iedereen nodig, de bakker, de boer, de slager, de
kleermaker, de smid, de timmerman, de bedden moeten worden opgeknapt, en.....’
Om kort te gaan: het hele dorp
werd wakker geschud. Alles en iedereen kwam in beweging. In notime was iedereen
bezig. ‘De graaf komt...over zes maanden....’ De graaf, de graaf... Niets was
meer hetzelfde. Verborgen krachten kwamen vrij. Karren werden uit de schuur
gehaald, ovens weer aangestoken, er werd geploegd, gezaaid, gehandeld, het was
een drukte van belang. Vrouwen staken elkaar naar de kroon als het ging om
naaien, schilderen, repareren en schoonmaken. De vrolijkheid kwam terug en er
werd niet alleen met veel bier in de kroeg pret gemaakt. Deze ongekende
activiteit bleef niet onopgemerkt. Mensen uit andere dorpen kwamen nieuwsgierig
kijken en in no-time gonsde het in de hele provincie dat er een wonder was
gebeurd. Er was weer vers brood te koop! Het hotel was weer open! Twee weken na
het stormachtige bezoek van de ruiter stonden er ineens heuse gasten op de
stoep van het hotel. Zij hadden afspraken om hun nieuwste vindingen te tonen en
ze kwamen producten kopen. Na vier weken was iedereen met iets bezig en
dagelijks werden er nieuwe initiatieven besproken aan de stamtafel bij de
waard, die zijn bier nu schonk in plaats van het zelf te nuttigen.
Na acht weken had niemand het
meer over de Graaf. Alleen die ene muggenzifter, die klagende luiwammes, daar
achter in de gelagkamer, alleen hij moest iedere dag zijn miezerige stem laten
horen. ‘Jullie hebben je allemaal voor de gek laten houden... die graaf, die
komt helemaal niet. Het was maar een verzinsel... een stom verhaal. Jullie zijn
erin getuind, stelletje sukkels!’ En hij nam zijn zoveelste jenevertje.